In het arbeidsrecht zien rechters zich regelmatig geconfronteerd met bijzondere vragen. Zo ook recentelijk in een zaak waar de vraag centraal stond of het een arbeidsvoorwaarde was om een hond mee te mogen nemen naar het werk.
Wat speelde er?
Een fysiotherapeut was het gewend om zijn hond mee naar het werk te nemen. Hij was niet de enige, ook zijn collega’s deden dat. Op een bepaald moment besloot de werkgever dat honden met ingang van 1 juli 2024 niet langer werden toegelaten op het werk. De werknemers ageerden hiertegen met als gevolg dat de maatregel werd uitgesteld tot 1 mei 2025.
De fysiotherapeut legde zich er niet bij neer en startte een kort geding. Hij was van mening dat er sprake was van een verworven recht door het langjarige gebruik binnen de organisatie. De organisatie daarentegen gaf aan dat het onder haar instructierecht viel en dat er signalen van overlast waren geweest en er risico’s voor de hygiëne, veiligheid en aansprakelijkheid bestonden.
Wat oordeelde de rechter?
De rechter refereerde aan het Pontmeyer-arrest van een aantal jaren geleden waarin de Hoge Raad diverse gezichtspunten had geformuleerd om te kunnen beoordelen of sprake is van een verworven recht. Denk hierbij aan de volgende zaken:
- de inhoud van de gedragslijn;
- de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie die de werkgever en de werknemer jegens elkaar innemen;
- de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de desbetreffende gedragslijn heeft gevolgd;
- hetgeen de werkgever en de werknemer in verband met deze gedragslijn jegens elkaar hebben verklaard of juist niet hebben verklaard;
- de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien; en
- de aard en de omvang van de kring van werknemers jegens wie de gedragslijn is gevolgd.
De hond mee blijkt verworven recht
De rechter schaarde zich in deze casus achter de fysiotherapeut. Het was duidelijk dat de fysiotherapeut zijn hond sinds zijn indiensttreding had meegenomen naar het werk, net als zes andere collega’s op dezelfde locatie. Het was voor de werknemer niet mogelijk een hondenuitlaatservice in te schakelen vanwege de ligging van zijn huis. Bovendien waren er geen bezwaren gekomen vanuit cliënten. Als er wel bezwaren waren, ging de hond in de bench. De hond kwam niet in eetruimten, sanitaire ruimten en kantoren. Ook had de werkgever tot eind mei nooit bezwaar gemaakt tegen het meenemen van de hond. Hierdoor mocht de werknemer erop vertrouwen dat hij de hond in het kader van zijn arbeidsovereenkomst mocht meenemen naar het werk en dat er inmiddels sprake was van een arbeidsvoorwaarde geworden.
Vanuit de werkgever was onvoldoende onderbouwd welk zwaarwegend bedrijfsbelang de werkgever had om de hond niet langer toe te staan. Ook was er geen eenzijdig wijzigingsbeding overeengekomen. De werkgever was dus afhankelijk van de instemming van de werknemer die hij niet had gekregen.
Conclusie in deze zaak was daarmee dat het meenemen van de hond naar het werk een arbeidsvoorwaarde was.
Let op! Deze uitspraak geldt specifieke voor de situatie in deze casus.
